De Antoniusmolen is gebouwd in 1817 en bestaat dit jaar dus 200 jaar! Het initiatief voor de bouw van de molen werd genomen door Jan Goossens. Hij was molenaar in Oud Gastel en zag dat er een markt was voor een molen tussen Halsteren en Bergen op Zoom. De molen kwam gereed op 13 juni 1817, de naamdag van de heilige Antonius. Op de sluitsteen boven de ingang van de molen staat:
‘Sancto Antonio XIII JUNII MDCCCXVII’
Erg lang bleef bleef Jan Goossens geen molenaar, in 1830 verkocht hij de molen aan Hendrik Daverveldt uit Bergen op Zoom. Daarna kwamen Adriaan Dietvorst en later Johannes Dietvorst op de molen. Vervolgens werden Peterus Sprangers en Cornelis Schrier molenaar. Die laatste verkoopt de molen aan de familie Moerland.
Foto: de molen in 1917. Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan werd een erehaag over de Halsterseweg gebouwd.
De eerste Moerland was Anthonie Moerland, hij richtte in 1951 de firma Anthonie Moerland en Zonen op. De zonen waren Gerard en Piet.
Foto: Piet Moerland, de broer van Gerard. Hij was de molenaar, Gerard bracht liever de bestellingen weg.
Gerard richtte in 1969 de firma G. Moerland en zoon op. Die zoon was Frans Moerland. Hij maalde tot zijn overlijden in maart 2011 met de molen.
In de Tweede Wereldoorlog liep de molen flinke schade op zodat in 1948 de as en de roeden werden vervangen. De roeden waren afkomstig van de molen van Dinteloord. Omdat deze niet door de gaten van de askop pasten, moest er ook een andere as komen. Ook die was tweedehands en kwam uit de molen van Ritthem.
Foto: in 1948 werd de nieuwe as in de molen gehesen. Dit werd op de oude manier gedaan; met behulp van een kaapstaander.
Op 12 augustus 2002 brak een roede en maalde Frans Moerland tot 2004 met maar twee wieken. In dat jaar werden twee nieuwe roeden gestoken. Het afbreken van de wiek was de aanleiding voor het oprichten van de Stichting Vrienden van de Antoniusmolen.
Foto: Frans ‘Suus’ Moerland maalde tot zijn overlijden op 1 maart 2011 met de Antoniusmolen.
Sinds de zomer van 2011 laat molenaar Corneel Droogers de molen draaien. Na de grote restauratie van 2012 – 2014 startte hij een winkel in de molen waar hij bakproducten verkoopt van meel dat in de molen is gemalen.
De geschiedenis van de Antoniusmolen, verteld door Chr. Henze, ter gelegenheid van het 170-jarig bestaan van de molen in 1987.
Hoe de Sint Antoniusmolen er tóch nog kwam …
Jan Goossens, mulder en wonende te Gastel in het Kanton Oudenbosch keek zo rond 1816 al wat verder dan zijn neus lang was. Al woonde hij dan helemaal in Gastel, uit gesprekken met de boeren uit de wijde omgeving was hem al gauw duidelijk geworden dat er in Halsteren, óók nog wel een graantje kon worden meegepikt als het om de kost verdienen ging.
Jan was nu eenmaal verzot op molens en uit ervaring wist hij dat ’n flink potje kon worden gekankerd als de molen wat erg ver afgelegen was. Dit laatste nu was in Halsteren ook het geval. De enige molen was ruim een uur van het gehucht de Noord-Geest gelegen en juist dáár zou Jan Goossens nou best eens een molen willen bouwen, maar dan natuurlijk wél een goeie!
Jan was er al eens wezen kijken en een uitgekiende plek vond hij in het gehucht de Noord-Geest, namelijk op een mooi perceel grond genaamd “den Berg”, westelijk van de Rijweg van Halsteren en Steenbergen.
Jan’s toekomstige buren aldaar, Hendrik Smits en Jan Veraart, leken hem best geschikte luitjes en toen Jan alles nog eens goed op een rijtje had gezet, vond hij het hoog tijd om maar eens een brief naar het Gemeente Bestuur van Halsteren te schrijven.
Op 22 juni 1816 schreef Jan de onderstaande brief:
“Aan het Gemeente Bestuur van Halsteren, Canton Bergen op Zoom.
Geeft met verschulde Eerbied te kennen Jan Goossens, Mulder, wonende te Gastel, Canton Oudenbosch, dat de Gemeente van Halsteren, zeer uitgestrekt is, en sleghts eene windkorenmolen met een paar steenen is hebbende.
Dat het gehugt de Noord-Geest, een uur van De Molen gelegen is, en het dus zeer ongerieflijk voor de bewoonders en daarbij gelegene, om aldaar ter molen te gaan en te laten malen.
Dat hij Suppliant genegen is opdat Gehugt, op een afstand van vijfentwintig roeden der na te meldene Rijbaan, een wind-koren-molen te doen bouwen op een perceel land genaamt den Berg, toebehorende aan Hendrik Smits, belendende oost en zuid Hendrik Smits, west de Rijweg van Halsteren en Steenbergen, en noord Jan Veraart, ingeval hij Suppliant daartoe de nodige autorisatie konde erlangen.
Redenen waarom hij Suppliant zich wendt tot Uwachtbare, gedienstig verzoekende dat het Uwachtbare behage, zoodanige voordragt aan Zijne Exsellensie den Here Gouverneur dezen Provinsie te doen, waardoor aan hem Suppliant het nodig octroy worde verleend om de gemelde molen ter plaatse voormeld te mogen zetten.
Halsteren den 22 juny 1816
’t welk doende enz
Jan Goossens
Jan Goossens had natuurlijk wel de nodige hulp bij het schrijven van zo’n deftige brief aan die hoge heren en het enkele foutje zal wel door de zenuwen zijn veroorzaakt. De brief moest “op zegel”, er stond daarom ook op “Klein zegel 7½ – Ct.”, maar dat had Jan er graag voor over.
Als nou daarmee de kous was afgeweest, zou Jan echt een contente mens zijn geweest, maar misschien was het ook wel een beetje de schuld van die ingewikkelde regels en voorschriften. Jan had immers beleefd verzocht om het verzoek voor te dragen aan de Gouverneur der Provincie.
En de gemeente Halsteren deed dat, kennelijk ook niet meer wetende dat Jan’s brief helemaal niet meer naar Den Bosch behoefde te worden doorgezonden, immers de belastingen die “middels het gemaal ten behoeve van den Lande” werden geheven, waren opgeheven.
Toch zond Halsteren de brief door, echter wel snel! Het was op 1 juli 1816. De Staatsraad Gouverneur der Provincie Noord Brabant was een erg druk bezet man, hij moest dan ook van alles en nog wat regelen. Zijn postbakje “in behandeling” puilde zo wat uit en steeds kwam er maar post bij, soms zelfs bóven op de brief van Jan Goossens! Zo kon het gebeuren dat het uiteindelijk 15 maart 1817 werd, vóórdat de Staatsraad Gouverneur, de brief van Jan naar Halsteren terug stuurde.
Dat ging toen zo:
s Bosch den 15 maart 1817.
“Met Ulieden misiive van den 1e july 1816, heb ik ontvangen een Rekwest van Jan Goossens, molenaar te Gastel, waarbij Uwe intercassie wordt ingeroepen tot het verleenen van een octrooi aan den suppliant om eenen windkorenmolen binnen de Gemeente Halsteren op te rigten.
Daar volgens het nieuw systema van Belastingen het middel van het gemaal ten behoeve van den Lande is opgeheven, kunnen dergelijke verzoeken gevolgelijk thans niet anders dan een object van plaatselijke policie uitmaken, en ik vermeen derhalve het voorig Rekwest aan U ten fine van decisie te moeten retourneren; staande het aan den Rekwestrant vrij om zich met Uwe dispozitie bezwaard achtende, zich nader aan Heeren Gedeputeerde Staten te addresseren.
Aan het Gemeente Bestuur van Halsteren.
De Staatsraad Gouverneur der Provincie Noord Brabant.
In feite kwam deze brief er op neer, dat de Gemeente zelf het verzoek van Jan Goossens om een molen te bouwen kon goedkeuren. Zou de Gemeente dit echter niet zonder meer doen, dan kon Jan altijd nog zijn heil zoeken bij Gedeputeerde Staten.
Intussen wachtte Jan Goossens, toch wel wat erg ongeduldig worden de omdat het allemaal zo lang duurde, op antwoord. Intussen had echter een zekere Ludovicus Franciscus Van Dalen ook niet stilgezeten. Deze van Dalen had van enkele boeren in de omgeving vernomen dat Jan Goossens óók een molen zou gaan bouwen en dat zat hem toch niet helemaal lekker. Het ging toch al niet zo goed.
Die boeren hadden van Dalen nou wel ingelicht over de plannen van Jan Goossens, maar strikt genomen vonden ze het wel best zo, wat concurrentie kon immers nooit kwaad! Van Dalen vond die concurrentie echter maar zo zo. Maar wie weet, misschien kon hij zijn vaste klanten tóch wel houden, het werd immers al maar drukker met het malen en daar kwam nog bij dat hij nog pas kort geleden om een beëdigd persoon had gevraagd die de juiste hoeveelheden meel moest controleren die de boeren terugkregen. En vooral dit controleren moest toch wel vertrouwen scheppen.
Toch bleef hij over de te bouwen molen piekeren en toen iemand die het echt wel kon weten, hem vertelde dat Zijne Majesteit de Koning bepaalde richtlijnen betreffende de bouw van molens had uitgevaardigd, dacht hij er misschien nog een stokje voor te kunnen steken. Hij schreef alle gegevens van die man eerst goed op en schreef toen in sierlijke letters,de volgende brief:
” Aan Den Edelen Achtbaren Heer Burgemeester van Halsteren.
Geeft met eerbied te kennen, Ludovicus Franciscus van Dalen, Molenaar te Halsteren..
Dat hij op grond Zijner Majesteits Besluit d.d.20 februari 1817 No.63 Zich bij en mits dezen aan U Edele Achtbare addrissere, ten fine te verzoeken,dat er geene Permijsie worde afgegeven, tot het zetten van eene nieuwe koornmolen binnen de Gemeenten van Halsteren.
Dit verzoek in verband staande./. immers in zoo verre zulks aan hem bij opgemeld Besluit is gebleken./ .met Zijner Majesteit Begeerten zelve; zoo vertrouwe de Rekwestrant dat door UEdele Achtbare alzoodànige permissie niet zal en mag worden geaccordeerd. ’t Welk Doende
F.1. van Dalen.
Misschien ging het vroeger wel zo, maar het kan ook van de zenuwen zijn gekomen dat hij niet met L.F.,maar met F.L.van Dalen ondertekende.
Het is niet te achterhalen of hij ooit nog antwoord op zijn brief heeft gekregen. Feit is, dat Jan Goossens, die intussen rustig met de bouw van zijn nieuwe molen was begonnen, uiteindelijk tóch z’n zin kreeg en de molen mocht bouwen.
De molen kwam gereed op de feestdag van Sint Antonius en daarom werd boven de afbeelding van een bloem, op de sluitsteen vermeld:
Sancto Antonio XIII JUNII MDCCCXVII
Sint Antonius 13 juni 1817 betekende dat. En dat staat er nog altijd!
Erg lang runde Jan Goossens zijn Antoniusmolen niet. Rond 1830 ging hij al in andere handen over en werd Hendrik Daverveldt uit Bergen op Zoom de nieuwe eigenaar. Na Daverveld kwam ene Adriaan Dietvorst. Tot het jaar 1884 was Johannes Dietvorst de trotse eigenaar. In de tussenliggende tijd hield de gemeente op de Staat van de aanwezige Fabrijken-Trafijken en Bedrijven” nauwgezet bij hoeveel personeel er in de molen werkzaam was en wat de laagste en hoogste beloning mocht zijn. Toen al een soort C.A.O.misschien?
Zo is op zo’n staat van 31 december 1859 als loon vermeld:
minimum 60 ct.per dag minimum 3,60 gld.per week.
maximum 80 ct.per dag maximum 4,80 gld.per week.
In de toen zogeheten “Meekrapfabrijken” betaalde men echter tot maximaal 150 ct.per dag. Per week kon men maximaal 9 gulden halen!
Johannes Dietvorst droeg op zijn beurt de molen weer over aan Petrus Ant.Sprangers, toendertijd herbergier en grutter te Wouw. Daarna is een zekere Cornelis Schrier de eigenaar en als deze laatste de molen overdraagt komt hij in het bezit van de Moerland familie.
Eerst is het Anthonie Moerland, in 1951 Anthonie Moerland en Zonen, in 1969 de firma G. Moerland en Zoon, terwijl momenteel zoon Franciscus, beter bekend als Frans de scepter zwaait.
Naar gegevens uit het Gemeente-Archief van Halsteren, alwaar men mij in verband met het toen 160-jarig bestaan, in juni 1977 welwillend inzage toestond in die oude brieven en mij bovendien behulpzaam was om deze te begrijpen. De in dit artikel geplaatste brieven zijn woordelijk weergegeven. De afdeling Gemeentearchief Halsteren, nogmaals mijn dank.
Halsteren, mei 1987, C.M.Ch.F.Hense